Het uitgangspunt hier is de ervaring van het denken zoals zich dit aan ieder mens voor kan doen. Nadere beschouwing van deze ervaring kan leiden tot onderkenning van het feit dat het denken ontspringt aan het eigen wezen.
Doorgaans laten wij de inhoud van het denken middels zintuigindrukken bepalen door externe factoren. Een uitzondering hierop ontstaat wanneer de aandacht naar binnen gericht wordt en het denken zelf tot waarnemingsobject wordt gemaakt. Herhaaldelijke nauwkeurige waarneming van het ontstaan van een gedachte leidt tot de erkenning te maken te hebben met de enige ervaring waarvan gezegd kan worden: ‘Deze ervaring heb ik geheel door eigen toedoen’.
Ondanks het feit dat het leven ons gegeven is en dat dit leven de basis voor ons bewustzijn vormt, zijn we gerechtigd te zeggen dat we in dit bijzondere geval de schepper zijn van de gedachte. Wij vormen zelf de wezensgrond van de gedachte. Dit blijkt ook uit de mogelijkheid om niet te denken en geen gedachten te vormen. Hierin vinden wij de menselijke vrijheid. Nader onderzoek kan ons het inzicht schenken dat de wetmatigheid volgens welke wij een gedachte voortbrengen dezelfde is als die welke ten grondslag ligt aan het leven zelf.